Inleiding
In deze uitspraak uit 1992 gaat de Hoge Raad (HR) in op het probleemstuk van de doeloverschrijding, ook wel de ultra-vires-regel genoemd. Hoewel deze zaak zich voordoet onder Nederlands-Antiliaans recht, is het niet onredelijk dat deze uitspraak ook toegepast wordt op het Nederlandse rechtsstelsel.[1] Deze uitspraak behandelt de ongeschreven ultra-vires-regel uit de Nederlandse Antillen, maar geeft daarmee ook inzicht in de invulling van de Nederlandse ultra-vires-regel (artikel 2:7 BW), met name wat betreft de vraag: wanneer is sprake van overschrijding van het doel van de vennootschap? Hieronder zal ik eerst kort de relevante feiten van de zaak uiteenzetten, vervolgens zal ik de literatuur en jurisprudentie rond artikel 2:7 BW behandelen en afsluitend zal ik aangeven hoe de rechter in deze zaak heeft geoordeeld en analyseren hoe deze uitspraak binnen dit juridische kader valt.
Feiten
De zaak betreft moederbedrijf Astro NV (Astro) en één van haar twee volle dochterondernemingen, Ancora Shipping NV (Ancora).[2] Sinds 1980 hebben Astro NV en dochteronderneming Ancora NV in totaal meer dan ƒ6 000 000 geleend van Pierson NV (Pierson), waaronder begrepen een lening van ƒ1 000 000 en een bankgarantie ter waarde van ƒ3 200 000 ten behoeve van Ancora. Bij het uitbetalen van de bankgarantie door Pierson hebben Astro en Ancora zich jegens Pierson hoofdelijk aansprakelijk gesteld als schuldenaar. Vervolgens heeft Astro met Ancora een overeenkomst gesloten waarin Astro zich als moeder aansprakelijk stelt voor alle schulden van dochter Ancora. Wanneer Pierson echter betaling van de schuld eist, stelt Astro zich op het standpunt dat de overeenkomsten waarin zij haarzelf aansprakelijk heeft gesteld niet geldig gesloten zijn, omdat ze niet vallen onder een van de werkzaamheden genoemd in de statutaire doelomschrijving. De doelomschrijving noemde puur het “deelnemen in andere ondernemingen en vennootschappen” en niet het hoofdelijk aansprakelijk stellen voor schulden van die andere vennootschappen. De zaak geraakte bij de rechter met als hoofdvraag: valt aansprakelijkstelling onder het doel van de vennootschap?
Juridisch kader
Op grond van art 2:66/2:177 lid 1 BW is een NV of BV verplicht een doelomschrijving op te nemen dat het feitelijke terrein van werkzaamheid definieert.[3] De richtlijnen uit 1986 voor de vorm en inhoud van doelomschrijvingen zijn ondertussen afgeschaft, wat voor de NV en BV resulteert in een doelomschrijving die (in beginsel) niet aan beperkingen gebonden is.[4] Het doel kan beperkt omschreven zijn, maar vaker wordt door de vennootschap gekozen voor een zeer ruime formulering, zodat zo veel mogelijk handelingen geschraard kunnen worden onder het doel van de vennootschap.[5]
Een probleem ontstaat wanneer een rechtshandeling wordt verricht waarvan onduidelijk is of deze onder de doelomschrijving te schraren valt. Als een rechtshandeling buiten het doel van de vennootschap treedt, leidt dit in beginsel logischerwijs tot vernietigbaarheid.[6] Dit kan echter onwenselijk zijn voor derden, omdat zij niet weten wanneer sprake is van doeloverschrijding, wanneer de met de vennootschap gesloten overeenkomsten dus vernietigd kunnen worden en of de vennootschap van de mogelijkheid tot vernietiging gebruik zal maken.[7] Met oog hierop is richtlijn 2009/101 vastgesteld, met als doel niet zo zeer het beschermen van de vennootschap, maar eerder bescherming van derden.[8] Art 2:7 BW is implementatie van artikel 10 van deze richtlijn. Dit artikel bepaalt kort gezegd dat een vennootschap is gebonden aan de rechtshandelingen die namens haar verricht worden, zelfs als sprake is van doeloverschrijding. Alleen wanneer de wederpartij wist of had moeten weten dat er sprake was van doeloverschrijding kan een beroep op vernietiging slagen en heeft doeloverschrijding externe werking..[9] In de andere situaties heeft doeloverschrijding slechts interne werking, in die zin dat het (mogelijk) aansprakelijkheid van de buiten het doel handelende persoon mee kan brengen.[10]
Literatuur
De vraag blijft dan nog steeds: wat is het doel van de vennootschap en wanneer wordt deze overschreden? Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het in artikel 2:7 gaat om het statutaire doel.[11] In de literatuur worden twee leren onderscheiden, te weten de enge leer en de ruime leer.[12] De enge opvatting houdt in dat alleen dat wat expliciet in de doelomschrijving is vermeld onder het doel valt en als gevolg daarvan alles wat daar niet binnen valt een overschrijding van het doel is. Dit is hoe artikel 2:7 volgens de wetsgeschiedenis in combinatie met de uitleg van artikel 10 van Richtlijn 2009/101 moet worden geinterpreteerd. Echter, wellicht in strijd met de Richtlijn, wordt in de Nederlandse praktijk eerder de ruime leer aangehangen.[13] Deze opvatting kent, zoals de naam al doet vermoeden, een ruime uitleg van het begrip “doel”. Dortmund maakt onderscheid tussen vier soorten handelingen die onder het doel kunnen vallen indien zij niet expliciet in de doelomschrijving genoemd zijn.[14] Allereerst moet gekeken worden naar de statuten, waarbij alle bepalingen relevant zijn en niet slechts de doelomschrijving. Ten tweede zijn er handelingen die redelijkerwijze uit de doelomschrijving voortvloeien en ermee samenhangen (de secundaire handelingen).[15] Samenhangend met de tweede categorie zijn de secundaire handelingen die de continuiteit van de vennootschap waarborgen. Tot slot kunnen bij de beoordeling wat tot het doel van de vennootschap gerekend moet worden de aard en het belang van de vennootschap meegewogen worden.
Wat betreft dit laatste wordt in de literatuur veel geschreven. In het algemeen wordt aangenomen dat het enkele feit dat een rechtshandeling nadelig is voor de vennootschap niet voldoende grond is voor vernietiging. Het statutair doel zal moeten worden geinterpreteerd naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, waaronder het vennootschapsbelang en de context waarbinnen de vennootschap functioneert.[16] De vraag die moet worden beantwoord is of het belang van de vennootschap is gediend of beoogd werd te dienen. Anders geformuleerd, wanneer een rechtshandeling wel de belangen van anderen behartigd, maar niet van de vennootschap, zal deze het doel overschrijden.[17] Het vennootschapsbelang in het kader van doeloverschrijding is met name van belang in casussen waar een vennootschap zekerheid verschaft voor de schuld van een ander, onder andere door zich hoofdelijk aansprakelijk te stellen, en in het bijzonder in concernverhoudingen.[18] In deze situaties pleit menig auteur voor de conclusie dat zekerheidsverschaffing niet (per definitie) leidt tot doeloverschrijding. Immers, op grond van artikel 2:24b BW vormen vennootschappen in een groep een economische eenheid en bestaat tussen hen een organisatorische verbondenheid. Bovendien, indien sprake is van concernfinanciering, strekt dit in het algemeen ten voordele van alle vennootschappen binnen de groep.[19] In beginsel mag een groepsmaatschappij ook rechtshandelingen verrichten die in het belang van de groep zijn, en niet slechts in het belang van de vennootschap zelf.[20] Slechts onder bijzondere omstandigheden zou bij concernverhoudingen een beroep op doeloverschrijding gehonoreerd moeten worden. Gekeken kan worden naar wederkerigheid en een redelijke verhouding.[21] Bovendien is van belang of een handeling zonder meer nadelig is voor het concern en het vennootschapsbelang niet wordt gediend maar juist geschaad[22] Ook hier kan men denken aan het in gevaar brengen van de continuïteit van de vennootschap.[23] Tot slot kan er sprake zijn van doeloverschrijding als het belang van een concernvennootschap dreigt te worden opgeofferd aan het belang van het hele concern.[24]
Jurisprudentie
In de jurisprudentie is meer dan eens een zaak voorgekomen waarin de vraag van doeloverschrijding centraal stond. Uit de jurisprudentie van de HR kan grofweg dezelfde ruime leer gedestileerd worden als in de literatuur. Al in 1927, nog voor de invoering van artikel 2:7 BW, heeft de HR zich over dit probleemstuk uitgelaten in een uitspraak over zekerheidsverschaffing door een zusteronderneming.[25] De HR besloot dat van een algemene beantwoording van wat onder het doel valt geen sprake kan zijn, maar dat alle omstandigheden van het geval meegewogen moeten worden.
Sindsdien lijken vooral de gerechtshoven deze regel vaak toe te passen. Uit de uitspraak Nieuw Eykenduynen van het Hof Den Haag blijkt dat voor de invulling van het doel ook het vennootschappelijk belang een rol speelt en daarbij gekeken kan worden naar onder meer concernverband, wederkerigheid, continuïteit en proportionaliteit.[26] In de Nesolas-uitspraak van 1984, waar de vennootschap een hypotheek had verleend voor privéschulden van de directeur, overwoog het Hof Amsterdam dat om te concluderen dat er in strijd met het doel gehandeld was alle omstandigheden van het geval meegenomen moesten worden. In het bijzonder moest de vraag gesteld worden of het belang van de vennootschap gediend was.[27] Ook in de Nederlandsch Grondbezit-uitspraak van het Hof Amsterdam wordt een beroep afgewezen dat stelt dat het vennootschapsbelang niet bij de invulling van het begrip “doel” betrokken hoeft te worden en wijst het Hof op het belang van de omstandigheden van het concrete geval.[28] Ook in de Astro-zaak was het het Hof dat al deze beginselen herhaalde en op grond daarvan uitspraak deed.[29]
De HR heeft in enkele zaken deze gedachtegang bevestigd. In de Levensverzekeringsmaatschappij De Wereld-uitspraak heeft de HR overwogen dat het statutaire doel van belang is, maar niet doorslaggevend. De HR bevestigt ook hier het belang van de omstandigheden van het geval.[30] Meest recentelijk is dit standpunt nogmaals vastgesteld in het Playland-arrest, waar bovendien weer expliciet op het vennootschapsbelang werd gewezen.[31]
In de zaak Astro bevestigt de HR de uitspraak van het Hof, dat zoals gezegd uitspraak deed op grond van de ruime leer van doeloverschrijding. Indien een rechtshandeling wordt verricht en het statutaire doel geen uitsluiting geeft of deze handeling het doel overschrijdt, moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen worden, waaronder vennootschapsbelang, en ook concernverhoudingen indien daarvan sprake is.[32]
Analyse
Hoe past deze uitspraak in de lijn die de HR en het Hof hebben gevolgd en hoe past het binnen de literaire opvattingen? Uit zowel de lijn van de HR als uit de literatuur blijkt de ruime leer van de doeloverschrijding. Dit arrest past perfect in de gekozen route: de HR volgt ook in Astro de ruime leer en stelt dat inderdaad de omstandigheden van het geval en het vennootschapsbelang meegewogen moeten worden, zoals het eerst al in 1927 en later in Levensverzekeringsmaatschappij De Wereld en Playland heeft gezegd. Echter voegt de HR in Astro wel toe dat de concernverhouding ook een van de omstandigheden is die meegenomen moet worden. Hoewel het Amsterdamse Hof dit in het Nieuw Eykenduynen-arrest ook al gezegd had, is dit de eerste keer dat de HR de concernverhouding in de discussie betrekt. Dit is dus niet alleen een uitbreiding van het “doel”-begrip, maar vooral een verduidelijking van wat precies onder “alle omstandigheden van het geval” valt. Astro kan dus gezien worden als een consequente toepassing van de ruime leer van de doeloverschrijding.
Over genoemde uitspraken van de HR wordt veel gediscussieerd. Zoals al eerder kort genoemd is het maar de vraag of een ruime uitleg van het “doel”-begrip geoorloofd is onder het Europese recht. Bovendien noemt de Nederlandse wetsgeschiedenis slechts het “statutaire doel”, en niet overige daarmee samenhangende handelingen. Men zou kunnen zeggen dat de HR met deze arresten buiten zijn rechtsmacht treedt en een te ruime interpretatie van het begrip “doel” aanhangt. Echter zou ik willen beargumenteren dat de door de HR gekozen lijn nog niet zo slecht is als het wellicht lijkt. Zoals ook al eerder genoemd, heeft de Richtlijn waarop art 2:7 gebaseerd is tot doel het beschermen van derden. Wanneer de besproken uitspraken in dit licht bekeken worden, valt op te merken dat de HR derdenbescherming heeft uitgebreid door het aannemen van een ruimere definitie van het doel van de vennootschap waarbij ook het vennootschapsbelang, de omstandigheden van het geval en in bijzonder de concernverhouding. Bovendien beargumenteren Viëtor en Speyart dat uit de vaste rechtspraak slechts een aanvullende werking van het vennootschappelijk belang kan worden afgeleid: de besproken arresten zaken slechts op die situaties waar de doelomschrijving niks bepaalt en een derde toch beschermd dient te worden tegen vernietiging. Volgens hen kan er dan ook geen sprake zijn van een derogerende werking.[33] Tot slot is het zeker wanneer een vennootschap in een groep opereert en en dus de eenheid vormt waar artikel 2:24b BW op wijst, niet meer dan logisch dat van hen verwacht mag worden dat zij binnen hun doel handelen als ze in het belang van een van de groepsmaatschappijen handelen en de derde hier op mag vertrouwen. Dit leidt tot een conclusie dat de Nederlandse interpretatie van de ultra-vires-regel wellicht toch niet zo sterk in strijd is met het Europese recht of de wetsgeschiedenis.
[1] J.M.M Maeijer, annotatie bij HR 7 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0502 (Astro-Pierson), 2.2.
[2] HR 7 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0502, m.nt. J.M.M. Maeijer (Astro/Pierson), 3.
[3] Dortmond, Van der Heijden Handboek NV/BV 2013/78.
[4] Asser/Van Solinge & Nieuwe Weme 2-IIa 2013/57.
[5] Van Schilfgaarde/Winter, Wezeman & Schoonbrood, Van de BV en de NV 2017/58. Een voorbeeld is dat bijna iedere doelomschrijving een clausule bevat in de trant van ‘…alsmede alles wat daarmee in verband staat of daartoe bevorderlijk kan zijn’.
[6] Dortmond, Van der Heijden Handboek NV/BV 2013/78.
[7] Gepken-Jager, in: Sdu Commentaar Ondernemingsrecht 2017, art. 2:7 BW, aant. A.
[8] Viëtor, Ondernemingsrecht 2007/144, p. 6.
[9] De derde heeft een zeer beperkte tot geen onderzoeksplicht. Zie ook Van Schilfgaarde/Winter, Wezeman & Schoonbrood, Van de BV en de NV 2017/58; Asser/Maeijer & Kroeze 2-I* 2015/73.
[10] Gepken-Jager, in: Sdu Commentaar Ondernemingsrecht 2017, art. 2:7 BW, aant. A.
[11] Asser/Maeijer 2-II 1997/74.
[12] Gepken-Jager, in: Sdu Commentaar Ondernemingsrecht 2017, art. 2:7 BW, aant. C1.
[13] Viëtor & Speyart, Onderneming en Financiering, 2016/2.
[14] Dortmond, Van der Heijden Handboek NV/BV 2013/78.
[15] Asser/Maeijer 2-II 1997/74; Dortmond, Van der Heijden Handboek NV/BV 2013/78.
[16] Asser/Maeijer 2-II 1997/74.
[17] Gepken-Jager, in: Sdu Commentaar Ondernemingsrecht 2017, art. 2:7 BW, aant. C1.
[18] Dortmond, Van der Heijden Handboek NV/BV 2013/78.
[19] Asser/Maeijer, Van Solinge & Nieuwe Weme 2-II* 2009/830.
[20] Asser/Maeijer 2-II 1997/76.
[21] Dortmond, Van der Heijden Handboek NV/BV 2013/78.1.
[22] Dortmond, Van der Heijden Handboek NV/BV 2013/78.1.; Asser/Maeijer 2-II 1997/76.
[23] Van Schilfgaarde/Winter, Wezeman & Schoonbrood, Van de BV en de NV 2017/58.
[24] Asser/Van Mierlo 3-VI 2016/34.
[25] HR 14 april 1927, ECLI:NL:HR:1927:285, m.nt. Prof. E.M. Meijers; Dortmond, Van der Heijden Handboek NV/BV 2013/78.1.
[26] Hof Den Haag van 27 juni 1968, NJ 1978, 43 (Nieuw Eykenduynen); Keijzer, V&O 2002/5, p. 85.
[27] Hof Amsterdam 22 maart 1984, ECLI:NL:GHAMS:1984:AC8352 (Nesolas).
[28] Hof Amsterdam 27 november 1986, ECLI:NL:GHAMS:1986:AC9597 (Nederlandsch Grondbezit).
[29] HR 7 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0502, m.nt. J.M.M. Maeijer (Astro/Pierson), 7.
[30] HR 16 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1993:ZC0716 (Levensverzekeringsmaatschappij De Wereld).
[31] HR 20 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2144 (Playland).
[32] HR 7 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0502, m.nt. J.M.M. Maeijer (Astro/Pierson), r.o. 3.3.
[33] Viëtor & Speyart, Onderneming en Financiering, 2016/2.
Bronnenlijst
Asser/Maeijer 2-II 1997/74-76.
J.M.M. Maeijer, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. 2. Rechtspersonenrecht. Deel II. De rechtspersoon, Deventer: Kluwer 1997.
Asser/Maeijer, Van Solinge & Nieuwe Weme 2-II* 2009/830.
Van Solinge & M.P. Nieuwe Weme, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 2. Rechtspersonenrecht. Deel II*. De naamloze en besloten vennootschap, Deventer: Kluwer 2009.
Asser/Maeijer & Kroeze 2-I* 2015/73.
M.J. Kroeze (m.m.v. H. Beckman, M.A. Verbrugh), Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. 2. Rechtspersonenrecht. Deel I. De rechtspersoon, Deventer: Wolters Kluwer 2015.
Asser/Van Solinge & Nieuwe Weme 2-IIa 2013/57.
Van Solinge & M.P. Nieuwe Weme, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 2. Rechtspersonenrecht. Deel IIa. NV en BV. Oprichting, vermogen en aandelen, Deventer: Kluwer 2013.
Asser/Van Mierlo 3-VI 2016/34.
A.I.M. van Mierlo (m.m.v. K.J. Krzemiński), Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. 3. Vermogensrecht algemeen. Deel VI. Zekerheidsrechten, Deventer: Wolters Kluwer 2016.
Dortmond, Van der Heijden Handboek NV/BV 2013/78-78.1.
P.J. Dortmond, Van der Heijden Handboek voor de naamloze en de besloten vennootschap, Deventer: Kluwer 2013.
Gepken-Jager, in: Sdu Commentaar Ondernemingsrecht 2017, art. 2:7 BW.
E.E.G Gepken-Jarer, Commentaar op art. 2:7 BW, in: H. Beckman, C.A. Schwarz, P.D. Olden & B. Bier, Sdu Commentaar Ondernemingsrecht, Den Haag, SDU Uitgevers 2017.
J.M.M Maeijer, annotatie bij HR 7 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0502 (Astro-Pierson),
Keijzer, V&O 2002/5.
M. Keijzer, ‘Ultra vires in de Nederlandse financieringspraktijk’, V&O 2002/5.
Van Schilfgaarde/Winter, Wezeman & Schoonbrood, Van de BV en de NV 2017/58.
Van Schilfgaarde/J.W. Winter, J.B. Wezeman & J.D.M. Schoonbrood, Van de BV en de NV, Deventer: Wolters Kluwer 2017.
Viëtor, Ondernemingsrecht 2007/144.
D.A. Viëtor, ‘Persoonlijke aansprakelijkheid en doeloverschrijding bij het verlenen van financiële steun’, Öndernemingsrecht 2007/144.
Viëtor & Speyart, Onderneming en Financiering, 2016/2.
D.A. Viëtor & H.M.H. Speyart, ‘Vennootschappelijk belang en doeloverschrijding’, Onderneming en Financiering 2016/2.
Jurisprudentielijst
Hoge Raad
HR 14 april 1927, ECLI:NL:HR:1927:285, m.nt. Prof. E.M. Meijers.
HR 7 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0502, m.nt. J.M.M. Maeijer (Astro/Pierson).
HR 16 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1993:ZC0716 (Levensverzekeringsmaatschappij De Wereld).
HR 20 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2144 (Playland).
Gerechtshoven
Hof Den Haag van 27 juni 1968, NJ 1978, 43 (Nieuw Eykenduynen).
Hof Amsterdam 22 maart 1984, ECLI:NL:GHAMS:1984:AC8352 (Nesolas).
Hof Amsterdam 27 november 1986, ECLI:NL:GHAMS:1986:AC9597 (Nederlandsch Grondbezit).